Onze route door Rwanda 

  

vulkanenlandschap

Ons hoofd maakt langzaam een horizontale draaibeweging van zeker 270 graden. Overal waar we kijken zien we indrukwekkende vulkaantoppen die in de vorm van een halve cirkel om ons heen liggen. Toppen met mooie namen als Karisimbi, Sabinyo, Muhavura, Gahinga en hoogtes rond de 4000 en 4500 meter.

“Morgen maken we een foto van dit geweldige spektakel, nu is het een beetje bewolkt”  zeggen we verwachtingsvol tegen elkaar. Dit was de laatste keer dat we van dit fantastische zicht op de vulkanen konden genieten. In de dagen erna trok het steeds dichter. Om de beurt lieten de vulkanen zich nog wel eens zien. Voorzichtig kwamen ze te voorschijn achter een helder verlichte opening  om vervolgens weer voor uren verstoppertje te spelen achter het dichte grauwe wolkengordijn.

 

We zijn in Nationaal Park Vulcanoes in het noordwesten van Rwanda.

Het is middag als we het hoofdkantoor (the main-office) van dit gebied bezoeken. In dit hoofdkantoor kunnen we kiezen uit de activiteiten die we in dit gebied willen doen. Activiteiten zoals de gorillatrekking, een tocht naar één van de acht gorillagroepen die dagelijks bezocht worden; een wandeling naar de top van één van de vulkanen; een bezoek aan het graf van Dian Fossey, dat midden in het park ligt bij het onderzoekscentrum dat zij oprichtte en waar zij jaren verbleef; de natuurwandeling naar een meer;  of de laatste mogelijke activiteit, wandeling ehh trekking naar de Golden Monkey’s. Die laatste trouwens is goedkoop voor slechts $ 100,- pp.

Eigenlijk willen we op dat moment niet veel, het is al middag. “Kunnen we misschien een korte wandeling maken door het park?”

Dit kan niet, en ook alle andere wensen die we hebben stranden op een hardgrondig “NEE”.We rijden een rondje met de auto. Op zoek naar.. ach… we zien wel. Een ritje richting het Regenwoud van Parc Volcanoes. We zijn nog geen 5 kilometer verder of we zien twee westerse toeristen een rondje lopen. We geven ze een lift. Ja, ook zij waren ietwat opstandig geworden van de mogelijke activiteiten in het park, en dan met name van de mogelijkheden die niet mogelijk zijn. Zelfs buiten het park is het lastig om zonder begeleiding te wandelen. Zij kregen een guard achter zich aan. “Maar dit is toch gewoon openbare weg? En daar mag je toch lopen? En dat is toch gratis?”

Op een van de 7 parkeerplaatsen aan de rand van het park laten wij ze achter, zodat zij de tocht terug kunnen wandelen en deze tocht niet heen én terug (met guard) hoeven te  lopen.

Wij lopen wat verder naar de rand van het regenwoud en stuiten op een muur met daarachter een diepe greppel. Met wat klimmen en klauteren lukt het om de overkant van de greppel te bereiken. “Wat zijn jullie van plan?” Achter staan ons een paar mannen, met hun mobiele telefoon in de aanslag om bij het hoofdkantoor te melden dat twee toeristen zonder begeleiding over het greppeltje zijn gesprongen. “We willen alleen maar even kijken.” Meer willen we op dat moment ook niet. De korte blik die we in het regenwoud werpen is betoverend. We zijn om en besluiten om toch één van de activities te boeken.

 

De volgende ochtend melden we ons om 6.55 uur bij het hoofdkantoor. Slechts een paar minuten zijn nodig om het grote parkeerterrein te vullen vol met grote mooie 4WD-safari-auto’s.

 

Wij kiezen de activity “het graf van de Amerikaanse wetenschapper Dian Fossey”. Zij deed onderzoek naar de Gorilla’s in Kongo, later in Rwanda. Een aantal jaren van haar leven bracht zij door in het regenwoud, tussen de gorilla’s.

De Rwandezen hadden een bijnaam voor haar:  Nyiramachabelli = de oude vrouw die alleen in de bergen woont.

Ze raakte erg betrokken met de dieren waarmee ze werkte en zag met lede ogen toe hoe ‘haar’ gorilla’s een makkelijke en gewilde prooi waren voor de stropers. Haar roep om de gorilla’s te beschermen werd in die tijd niet gehoord. Nadat ze Digit, haar favoriete gorilla, dood onthoofd en onthand aantrof is zij fanatiek de strijd aangegaan met de stropers. Een strijd waarin ze forse aanvallen niet schuwde en waarin ze geen enkel begrip of steun hoefde te verwachten van de overheid. De overheid hoorde namelijk ook het verhaal van de stropers en oordeelde dat zij teveel benadeeld zouden worden als zij een verbod zouden afroepen tegen het stropen.

In 1985 werd ze dood gevonden in haar hut. Ze was vermoord. Een dood waarover veel gespeculeerd is maar die nooit tot een veroordeling heeft geleid.

 

We zijn die dag de enigen die haar graf gaan bezoeken. Alhoewel… de enige….. De gids gaat mee, voordat we het park inlopen sluiten twee in leger outfit geüniformeerde en bewapende mannen zich aan, en nog iemand onduidelijks… Na afloop van de tocht blijkt hij de drager te zijn die met alle plezier onze dagrugzakjes wilde dragen, speciaal voor toeristen die deze wandeling toch te zwaar vinden... Tijdens onze reis worden we steeds lacheriger om ons dagrugzakje. In vrijwel ieder gebied lopen de locale mensen zonder voorzieningen uren aan één stuk. Wij pakken steevast ons rugzakje in, al is het maar voor een kort uitje. We gaan niet op pad zonder flesje water, iets te eten en wat extra kleding voor als het weer omslaat.

De gids wil weten wat voor ons de reden is om het graf te bezoeken. “Nou… gewoon…. eigenlijk willen we een mooie tocht door het regenwoud lopen en hopen daarbij iets te leren over het regenwoud. “Oh.. dan moet je morgen de natuurwandeling doen.”

“Zijn jullie als gids gespecialiseerd in een activiteit? ” vragen we om zo een verklaring te krijgen voor de wijze waarop het georganiseerd is. “Nee hoor, als jullie morgen de natuurwandeling willen doen, dan is er best een kans dat ik jullie begeleid.” reageert hij vanzelfsprekend.

“Maar als wij vandaag een vraag hebben over het woud, dan kunnen wij die aan jou stellen?”. We proberen er toch wat ruimte los te peuteren. “Vandaag vertel ik jullie alles over Dian Fossey!”

 

De wandeling naar het graf duurt ongeveer 2 uur. Bij de eerste vraag die we stellen over een boom waarvan we graag de naam willen weten (we lopen immers toch samen naar het graf) stuift de gids er tussenuit, om vervolgens consequent op een afstand waarbinnen niet gecommuniceerd kan worden verder te lopen.

 

Het regenwoud is opnieuw erg mooi. Dichte begroeiing, lange lianen, een enorme hoeveelheid groentinten, veel blad. We lopen op een zandpad dat door de regen is veranderd in een traag modderpad. Het ruige profiel onder onze wandelschoenen biedt weinig grip. Binnen een paar meter is het profiel volgepropt met modderklonten waarna we ons de rest van de tocht glibberend, glijdend en soppend voortbewegen.

Redelijk onverwacht staan we voor het bord dat op verzoek van Dian Fossey door de overheid van Rwanda voor haar onderzoeksterrein werd geplaatst. Zij hield niet van onaangekondigd bezoek dat nieuwsgierig door haar onderzoeksgebied wandelde. Door dit bord was het alleen nog mogelijk om met nadrukkelijke toestemming van de overheid van Rwanda het gebied te bezoeken.

Na haar dood bleef het centrum actief tot aan de Genocide (onze gids gebruikt trouwens het woord genocide niet, maar noemt het oorlog).

Tijdens de genocide lag het onderzoekscentrum op de vluchtroute naar Kongo. Op het graf na is vrijwel alles –op een enkel zwaar gehavend houten bouwwerk na- met de grond gelijk gemaakt.

 

In het ruïnedorpje maant de gids ons om rustig te zijn. Een groep gorilla’s is op slechts een paar meter van ons verwijderd. “Maar als ze zo dichtbij zijn, dan kunnen we er toch wel even naar toe?” vraagt Saskia aan de gids. “Nee, dat kan niet, dit is een onderzoeksgroep en die is niet voor de toeristen bestemd.”

“Oh”. We besteden er verder maar geen aandacht aan.

 

Het graf van Dian vinden we opmerkelijk genoeg zowel bizar als indrukwekkend. Op haar verzoek werd ze zelf na haar dood in haar onderzoekscentrum, midden in het regenwoud, begraven.

We hadden alleen haar graf verwacht, maar het is een heus kerkhof. In het onderzoekskamp heeft Dian in de tijd dat zij er verbleef, een gorillakerkhof aangelegd waar ze alle overleden (of gedode) gorilla’s vanuit het ondoordringbare regenwoud naar toe liet slepen om ze er te begraven.

We hadden wat gelezen over de gorilla’s waar zij onderzoek naar deed en zien hier ‘bekenden’ liggen. Eén naam komt ons onbekend voor en gezien het geboortejaar en sterftejaar kan het geen gorilla van Dian Fossey zijn geweest. “Deze gorilla is hier heengebracht vanwege de pech die het dier had”, legt de gids uit.

Papa gorilla zat op een tak die brak en stortte pardoes op zijn peutergorilla. De kleine gorilla overleefde het niet. Omdat het zo’n treurige dood was kreeg de peuter een ereplaatsje en werd het begraven op deze begraafplaats.

Het begraven van gorilla’s is een gebruik geworden in Rwanda. Als een gorilla overlijdt wordt het dode dier vanuit het regenwoud naar een nieuw gorillakerkhof versleept dat vlakbij het hoofdkantoor ligt.

 

Aan de rand van het kerkhof ligt haar favoriete gorilla Digit. Op zijn graf staat een klein houten kruis waarop zijn naam gegraveerd staat. Naast zijn sobere graf ligt het graf van Dian Fossey, een serieus mensengraf, met glimmende steen waarop zij herdacht wordt. Op verzoek van Dian Fossey is zij naast Digit begraven.

 

Op de terugweg horen we opnieuw de gorilla’s. Ditmaal zitten ze vlak naast het pad. We zien takken bewegen. Emiel ziet één van de gorilla’s. Saskia hoeft alleen maar een stap voorwaarts te zetten om ze te kunnen zien maar wordt resoluut en dwingend teruggestuurd. Even voelen we de irritatie opborrelen dat we onze ogen moeten afwenden van een stukje natuur,  dat zich nu spontaan laat zien. Maar de ergernis slaat snel om in een slappe lach. Een stukje verderop staan de 4 scouts die de gorilla’s de hele dag volgen…in twee ploegendienst.

 

De gorilla’s staan mede door het werk van Dian Fossey op de kaart! En met de gorilla’s wordt een buitengewoon mooi stuk regenwoud, de leefomgeving van de gorilla’s, beschermd. In Rwanda zijn de gorilla’s één van de belangrijkste trekpleisters.

In Rwanda wordt 75% van de gorillagroepen dagelijks bezocht door groepen (overwegend westerse) toeristen. Buurland Oeganda haalt dit percentage niet, maar is hard op weg om het aantal te bezoeken gorillagroepen uit te breiden. De ‘nieuwe’ groep die in Oeganda ongeveer een jaar geleden is opengesteld voor bezoekers was één van de onderzoeksgroepen. De onderzoeksgroep die wij in Oeganda mochten bezoeken is een groep die –zodra ze gewend zijn geraakt aan mensenbezoek- eveneens wordt opengesteld voor publiek. In Rwanda leveren de groepen alleen aan entreegeld al ongeveer 10 miljoen euro op. Dat is meer dan een miljoen per groep. Tel je daarbij de subsidies en alle indirecte gelden op, dan komt het bedrag op ruim 100 miljoen per groep. Indirecte gelden zijn bijv. beschikbaar gestelde onderzoeksgelden, medische zorg.

 

 

Wij bezoeken in Musanze een aantal gorillaprojecten en komen ook uit bij de gorilladokter. Een Amerikaanse organisatie die van oorsprong samen met de Europese tak één organisatie vormde. Inmiddels zij ze uit elkaar geknald en eisen beide organisaties hun rol en ruimte op in het bieden van diergeneeskundige begeleiding van de gorilla’s.

Ons bezoek aan de Amerikaanse dierenarts vinden we erg ontnuchterend. We hadden ons voorbereid op een medisch verhaal. We wilden weten hoe je medische zorg verleent aan dieren in het wild. Welke ziektes komen voor? Op welke momenten grijpt de dierenarts in en behandelt hij? En wanneer juist niet, wanneer laat hij de natuur zijn gang gaan?

Behalve over geld, geld en geld hebben we het bijna nergens over gehad. Om toch iets mee te krijgen van de medische zorg abonneerden we ons op zijn logboek. We lezen in één van zijn berichten dat een scout had gehoord dat een gorilla 1x kuchte. De Gorilladokter meldt in zijn logboek dat hij onmiddellijk een bezoek aan deze gorillagroep inplant om persoonlijk polshoogte te nemen. Na dit bericht hebben we ons afgemeld voor deze nieuwsbrief en laten we de gorilla’s rustig (en ongezien) in het woud achter.

  

 

Op weg naar Murambi

Vlak voordat we Oeganda uitreden vulden we de ton op ons dak met vuile was. We hadden een lange reisdag voor de boeg en hoopten dat een dag schudden en schommelen in lauw water een verfrissend en verschonend effect zou hebben op onze vervuilde kleding. Heel even brak de zon door, maar lang duurde dat niet. In de loop van de middag trok het langzaam dicht en veranderde de strakblauwe lucht in duistere regenwolken. In de dagen daarna ontstond zo nu en dan een helder moment, maar de tijd tussen de regenbuien door was nooit lang genoeg om onze kleding te drogen. Met een gevuld tonnetje schoongespoelde was op het dak reden we door Rwanda, wachtend op het moment dat de zon voor even door zou breken. Op dat moment wilden we onmiddellijk het tonnetje leeg gooien om het op zijn Afrikaans te drogen: alle natte kleding verspreiden over struiken, bomen of op een leeg grasveld zodat het onder de volle zon kan drogen. Zelf zouden we op z’n Afrikaans onder een boom gaan zitten wachten, in een geduldige zithouding waaruit niet blijkt of we daar pas een paar minuten zitten of al minstens een paar uur of een dag of twee.

Dat moment kwam dus niet. Totdat we onderweg waren naar de school in Murambi. Het is vroeg in de ochtend als de lucht opentrekt en we de zon voelen branden. We zijn nog maar amper vertrokken en hebben weinig zin in een ‘wasdroogpauze-met-boekje. “Laten we een slaapplaats zoeken in de buurt van Murambi. Misschien hebben zij een waslijn, dan drogen we het daar.”

Met onze ton op het dak bellen we aan bij een hotel waarvan wij vermoeden dat ze over een tuin beschikken waar we mogen kamperen mét waslijn. Het is in één keer raak.

“Het voelt wel een beetje vreemd” zegt Emiel als we na een half uur, nog vroeg in de ochtend bij het hotel vertrekken.

Het voelt inderdaad erg vreemd om op een wildvreemde plek binnen te vallen, de inhoud van onze waston –vrijwel onze hele kledingvoorraad- , na opnieuw wassen en flink spoelen, aan een wildvreemd lijntje te hangen om vervolgens met de rest van onze bezittingen weer te vertrekken. Weliswaar zullen we later die dag weer terug  keren, maar toch…

 

 

De genocide

We bezoeken de school in Murambi en het memorial centre in Kigali

De manier waarop Rwanda de genocide herdenkt is -voor ons- recht voor de raap. Niets verhullend, weinig omslachtig, erg confronterend. Het lijkt alsof ze ons daarmee het volgende willen zeggen:

“In ons land zijn veel doden gevallen, een aantal doden hebben we opgegraven om ze aan jou te tonen. In ons land heeft veel bloed gestroomd, de bloedvlekken poetsen we niet overal weg, maar laten we zien. De meeste Rwandezen hebben gruwelijke verhalen, die verhalen verzwijgen we niet maar vertellen (via video en geschreven verhalen) aan jou.” 

Rwanda bezoeken zonder oog in oog te komen staan met herinneringen aan de genocide is onmogelijk. In vrijwel elke plaats zien we herdenktekens staan, of zien we borden met tekst waarmee de overheid de bevolking oproept om verdraagzaam te zijn. Op een paar plekken in het land zijn plekken waar de genocide ‘geconcentreerd’ was omgedoopt tot monument en worden gebruikt om te herdenken, maar ook om te informeren. Bijvoorbeeld scholen en kerken waar mensen in die periode hoopten veilig te zijn, maar waar ze het niet waren.

 

 

Wij bezoeken de school in Murambi, waar tijdens de genocide 25.000 Tutsi’s de dood vonden en begraven werden in de massagraven op het schoolterrein. Eén massagraf is opgegraven, de doden die er in begraven lagen zijn stuk voor stuk gemummificeerd, geconserveerd en worden nu getoond als herinnering aan de genocide.

 

Het is nog ochtend als we aankomen bij de school. We zijn de enige bezoekers. Drie vrouwen wachten ons op. We worden op een persoonlijke manier begroet door de vrouwen. Eén van de vrouwen trekt Saskia naar zich toe en houdt haar langdurig vast. Voordat we het gebouw binnenlopen krijgen we een beduimeld A-4 in onze handen gedrukt waarop de aanval die op dit terrein plaatsvond, beschreven staat. Ongeveer 50.000 Tutsi’s (25.000 volgens onze reisgids) voelden zich korte tijd veilig op dit schoolterrein. Totdat de aanval werd ingezet en de massa mensen die niet tijdens de eerste granaataanval omkwam, mens na mens werd gedood met machettes, spijkerstokken, knuppels. Er was geen ontkomen aan de dood. Mensen die vluchtten werden achtervolgd door hun belagers. Meestal met hulp van honden. Er werd op ze gejaagd totdat ze gevonden werden. Op het moment dat er luid gejuich ontstond, wisten de mensen dat de gevluchte persoon gedood was.

In drie maanden tijd raasde de dood ontembaar door Rwanda. Ongeveer 800.000 mensen stierven een –meestal- trage en pijnlijke dood. Op de bevolkingsomvang van Rwanda betekende dit aantal dat de bevolking in 3 maanden tijd gedecimeerd werd. Ruim één op de 10 mensen vond de dood. Het heeft bijna een jaar geduurd om alle doden te begraven. Er is vrijwel geen familie, geen individu ongeraakt gebleven.

In het memorial center in Kigali zien we dat het doden vaak gepaard ging met een gruwelijk sadisme. Mensen werden levend aan een boom genageld, ze moesten eerst hun eigen kinderen doden voordat ze zelf gedood werden, of ze werden zwaar gewond achtergelaten waarop een trage dood volgde. Overlevenden vertellen over familieleden, die dagenlang crepeerden van de pijn, langzaam herstelden en vervolgens tijdens een herhaald bezoek van de belagers alsnog gedood werden.

 

Nadat we het A-4tje hebben gelezen lopen we niet het hoofdgebouw in, maar maken we met de vrouwen een wandeling over het terrein.

De school ligt in een lieflijke omgeving. Vanaf de top van de heuvel, waar de schoolgebouwen op staan kijken we uit op de groene heuvels van Rwanda. Lappendekens, die in een golvend patroon het landschap tekenen. De heuvels zijn belangrijk voor de Rwandezen. Mensen zijn gehecht aan de heuvel waarop ze wonen en aan de aangrenzende heuvels die ze zo vaak opklimmen op weg naar de markt, de school of familie.  

Rwanda heeft als bijnaam: Het land van de duizend heuvels. Rwandezen vinden dan ook dat hun land 10 keer groter is dan op de kaart staat aangegeven. “Zet een strijkbout op ons land, dan zie je pas hoe groot ons land in werkelijkheid is. ”

 

Langzaam buigen we af naar het gebouw dat als eerste in een rij van meerdere gebouwen staat. De vrouwen lopen naar een deur en stoppen vlak voor de deur. ‘Loop maar naar binnen’ gebaart een vrouw. We lopen voorbij de vrouwen en staan opeens tussen de doden van Rwanda. Op houten plateaus  liggen de doden naast en op elkaar. We zien witgekalkte, uitgedroogde wezens. Het beeld is zo gruwelijk en vervreemdend dat het nauwelijks doordringt dat hier mensen liggen met ieder een eigen levensgeschiedenis.

 

Sommige doden hebben een touwtje aan hun pols of enkel. We associëren het touwtje met identificatie en zoeken zonder er bij na te denken naar het kaartje, waarop gegevens van de overledenen staan, maar we zien ze niet. Een vrouw die met ons meeloopt, wandelt naar ons toe.

lichamen, opgegraven uit massagraf

Ze plukt met haar hand aan een verbrijzeld kinderhoofdje. “Niemand is geïdentificeerd. De mensen met een touwtje om hun arm of enkel zijn (gedeeltelijk) onthoofd. De resten van hun lichaam liggen in een andere kamer”, vertelt ze zonder emotie.

De vrouw demonstreert ongevraagd  hoe de kinderen gedood werden. Ze doet alsof ze een paar beentjes vastpakt en met een ferme zwaai het hoofd van het kind tegen de muur slaat. De kleinste kinderen werden niet eens gedood, en belandden levend in het massagraf.

Naast de kamer waarin de vrouw haar verhaal vertelt ligt nog een kamer, en nog één en nog één. Kamer na kamer, gebouw na gebouw is gevuld met de doden, in totaal meer dan 1800, die opgegraven zijn uit een massagraf.

En dan de geur…. een penetrante lucht die bij het binnenlopen van de kamer draaglijk lijkt wordt in elke volgende kamer zwaarder  en knijpt langzaam de keel van Saskia dicht.  

Voor Emiel is het een vanzelfsprekende geur. “Zo ruiken dode dieren ook” reageert hij nuchter. “Dit is een schone lijkenlucht, ik ruik geen rottend vlees”

 

Na een aantal kamers maakt de vrouw een grote zwaai naar de overige kamers en gebouwen. “In al die gebouwen zie je hetzelfde, ik laat jullie een kamer zien die anders is.” We volgen haar en lopen een kamer in waar de botten keurig  gerangschikt gestapeld liggen.

Opnieuw gebaart ze dat we haar moeten volgen. Via een loods waarvan een wand bestaat uit open rekken, elk gevuld met stapels kleding die op het terrein en in een opgegraven massagraf achterbleven lopen we naar het veld waaronder de nog volle massagraven liggen.

 

kamer na kamer, gebouw na gebouw‘Slechts’ 1800 doden zijn opgegraven uit het veld. De overige tienduizenden doden liggen nog in één van de massagraven op het terrein. “We gaan ze allemaal opgraven en herbegraven in de nieuwe graven voor het schoolgebouw” vertelt de vrouw. Inmiddels is het 16 jaar na dato.

Ze laat ons de nieuwe graven zien. Het zijn opnieuw massagraven. Grote ondergrondse betonnen bakken, die aan de bovenkant afgewerkt zijn met een glimmende witte marmeren steen. De vrouw vraagt ons of we hier, de enige plek op dit macabere terrein, geen foto’s willen maken. Eigenlijk wilden we überhaupt al geen foto’s maken op deze trieste school.

Op weg terug naar het hoofdgebouw loopt de vrouw naast Emiel en prevelt ze een paar woorden zachtjes voor zich uit alsof ze voor niemand bedoeld zijn. Niet veel later loopt ze naar Saskia en herhaalt ze haar woorden. “Dit wordt het graf van mijn familie, van mijn man, van mijn kinderen.”  

Dat zij één van de nabestaanden is van de slachtoffers die hier op één van de houten plateau’s liggen of in één van de massagraven op het terrein begraven liggen, hoeft ze niet uit te spreken omdat we dit gelijk voelden toen we haar en de andere vrouwen begroetten. Tijdens één van de korte gesprekken die we met haar hebben zien we heel even een glimlach verschijnen op haar gezicht. Het voelt alsof een straaltje zon doorbreekt dat ons heel even ontspant.

De gulle lach, de levensvreugde die we in Afrika zo vaak uitbundig zagen sprankelen is uit haar en uit de andere vrouwen die met ons meeliepen verdwenen. Doffe wezens, levensloze motoriek, matte gesprekken, trage gebaren. Ongekend triest om ze te zien en te voelen.

 

Op de terugweg blijft het stil in de auto. Nou ja… stil…. Als het hoofd geluid kon maken zou het een oorverdovend lawaai zijn. Gedachtes botsen voortdurend tegen elkaar op. De geur verdwijnt voor de rest van de dag (en langer) niet meer uit de neusvleugels van Saskia.

 

blije kinderen, wat een contrast

“Zou onze was al droog zijn?” Emiel doorbreekt de stilte met een vraag die opeens luchtig en ontspannend voelt. Het is nog vroeg op de dag. Veel te vroeg om al terug te keren naar onze slaapplaats. Maar voor deze dag is het genoeg. We gaan terug naar het hotel. Onderweg stoppen we op een landweg om even wat te eten en drinken. Het duurt niet lang voordat we omringd worden door vrolijke kinderen, nog geen 16 jaar oud. Eén spot een ballon op ons dashboard en voor we het weten staan we uitbundig te lachen en met plezier te genieten van spelende kinderen en fluitende ballonnen. Wat een contrast.

 

Een paar dagen later bezoeken we in Kigali het Genocide Memorial. Voor de Rwandezen heeft het waarschijnlijk de functie van een herdenkingscentrum, voor ons is het een museum, een informatiecentrum -erg knap in elkaar gezet- waar vanuit verschillende perspectieven de genocide wordt belicht. Tot dat moment was het confronterend, maar voelde het steeds als ‘een andere wereld, ver weg’. Hier zien we hoe dicht we er –in figuurlijke zin- bij hebben gestaan. De jodenvervolging, Sebrenica.

Buiten het gebouw liggen de graven, waar 250.000 mensen begraven liggen. Van tevoren stelden we ons een groot veld voor, zoals je bij oorlogskerkhoven wel eens ziet. Het heeft er niets van weg, ook hier zijn de doden efficiënt begraven onder een paar grote glimmende stenen.

 

Na dit bezoek zitten we vol. We willen we ons hoofd verzetten en iets anders doen. We willen graag iets doen dat niets te maken heeft met de natuurparken en met de genocide. We speuren onze reisgids af, niets leuks, en vragen naar de bezienswaardighedenbij de receptionist van ons hotel. Hij denkt lang na en jawel: “Do you like tennis, or play golf?”

 

Kigali

Kigali is als hoofdstad verademend, vergeleken bij zoveel andere hoofdsteden die we bezochten. Misschien wel omdat het weinig weg heeft van een grote stad. De stad is ruim opgezet en ligt uitgerekt over meerdere heuvels. Verplaatsen in de hoofdstad is hetzelfde als verplaatsen over de heuvels. Eenmaal een top van een heuvel bereikt, dan is het zicht wijds en zie je de heuvels voor je uit golven.

Overal zijn mooie plantsoenen aangelegd. Strak gemaaide grasvelden, brede wegen en strakke trottoirs. Maar na een dag heeft het meer weg van een prettig groot dorp dan van een hoofdstad.

 

Langzaam trekken we naar de grens. Ons gevoel is wat onbestemd door de indrukken die we opdeden. “Even geen nieuwe indrukken meer” zegt Saskia die de vermoeidheid voelt en verlangt naar ‘niks’. “Nog even volhouden” moedigt Emiel aan, terwijl de vermoeidheid ook bij hem parten speelt. “In Tanzania gaan we op bezoek bij de Witte Paters en bij meneer leeuw in één of ander park.” Lang duurt het niet meer voordat we stil kunnen vallen. Nog even…. dan gaat de auto in de container en zijn we een paar weken dakloos. Nog eventjes… en dan is het vakantie! 

Terug